Wat is er nou leuker dan op aswoensdag naar het Limburgse te reizen om eens te zien hoe de inwoners daar hun wonden likken terwijl ze zich massaal ontkateren. Carnaval is bepaald niet mijn grootste hobby, ik was wel heel benieuwd naar de day after.
Het vrijreizen-kaartje van onze Nationale Spoorwegen was vandaag nog net geldig en dus zat ik al om even over negenen in de trein die me via Nijmegen zou vervoeren richting Venlo, de stad van de bekende Zoepkoel. Bij enkele medepassagiers vanuit Nijmegen waren overduidelijk sporen van de afgelopen dagen aanwezig. Zij hadden, gezien hun letterlijk verzopen uiterlijk het vleesfeest in de studentenstad gevierd. Misschien vergisten zij zich in de datum en waren ze zelfs van plan vandaag verder te gaan met hun door alcohol gestuurde liefhebberij.
Bij het verlaten van mijn eindstation kwam een verschraalde walm van de voorbije dagen me reeds tegemoet. Op de trappen naar het stationsplein zaten enkele jongelui van wie niet duidelijk was of ze daar de nacht hadden doorgebracht of dat zij van plan waren vandaag nog af te reizen voor het inhalen van de aan hen overduidelijk onthouden slaap. Wel erg stilletjes overigens.
Via het stationsplein ging het richting Limburgs museum en na de Keulse poort kwam ik op de Parade. Op de markt leek het Russische leger te hebben huisgehouden. Ik besloot naar de Joriskerk aan de gelijknamige straat te wandelen. Daar verwachtte ik drommen gelovigen die, voorzien van het bezwerende askruisje tot inkeer trachtten te komen. Het Bommel en Van Dam museum had ik nog nooit bezocht maar dat liet ik links liggen. De aandacht van vandaag diende zich uitsluitend te richten op de excrementen van carnavaleske vrolijkheid. Ook bij de Sint Martinus aan de, je raadt het al Martinusstraat waren de straatvegers of hoe reinigingsmensen zich hier maar noemen, druk in de weer en een vuilniswagen manoeuvreerde behendig door de bergen feestafval. Helaas werd ook hier het straatbeeld niet door askruisjes verfraaid. Enkele, naar ik hoop nuchtere techneuten stonden op hoogwerkers een lichtinstallatie af te breken en het maatschappelijk verkeer leek langzaamaan weer op gang te komen.
Waar kun je je nou beter op de hoogte stellen van de restanten van het carnevalare dan in de Vleesstraat. Daar trok een drogisterij mijn aandacht vanwege het grote aantal dames dat uitbundig buiten heur beurt stond af te wachten. Benieuwd naar de handel die, naar ik vermoedde haast voor niets over de toonbank ging, bleef ik afwachtend staan. Toen de drukte nauwelijks minder werd, besloot ik enkele jongelui aan te spreken die zich net naar buiten hadden weten te wringen. Zij bleken niet de artikelen te hebben gekocht waar de rij buiten om verlegen zat, wel konden ze me inlichten over de oorzaak van deze drukte. De dames kwamen voor ‘Bil’. Let wel: ze gingen niet van, maar kwamen voor! Mij werd verder gemeld dat het hier niet ging om een persoon doch om een product.
Omdat ik het wondermiddel met eigen ogen wilde zien, haastte ik me naar het Kruidvat waar ik een straatje terug voorbij was gekomen. Helaas had men het bewuste artikel daar niet in het assortiment. Kruidvat verkoopt namelijk overal dezelfde artikelen, niet verrassend wel altijd voordelig, nietwaar?
De winkeljuffrouw wist me met schorre, maar overduidelijk Limburgse tongval te vertellen dat het dit jaar wel erg bar en boos was wat de vraag naar Bil betreft.
Als jullie gedienstig verslaggever liet ik me uitvoerig informeren over een voor mij en waarschijnlijk voor veel Achterhoekers geheel onbekende productenserie. Een cosmeticafabrikant blijkt te zijn ingesprongen op de grote vraag naar camouflagemiddelen die de gevolgen van je raadt het niet… ’billenknijperij’ moeten wegwerken.
Het schijnt dat het merk oorspronkelijk met twee l’s zou worden geschreven, maar dat daarvan is afgezien om verwijzing naar een gelijknamige voormalige Amerikaanse president te voorkomen. Misschien is de naam Ruud ook nog overwogen, naar een bekend Nederlands billenknijpoloog, zal ik maar zeggen. Daarover kon de behulpzame winkeljuf me verder geen informatie verschaffen. Volgens haar waren kleur 110 en 120 het meest in trek. Van het in mijn ogen bijzonder vreemde artikel blijken zelfs twee varianten in omloop: de poeder- en de foundationvorm.
Café de Locomotief bleek vandaag gesloten, maar wat verder vond ik een broodjeszaak waarvan de eigenaar me eveneens zonder blikken of blozen over dit waarschijnlijk regionale fenomeen wilde voorlichten. Hij verwees me zelfs naar een nabije drukkerij waar men mij met enige trots een paar foto’s liet zien die het artikel in full color uitbeeldden. Toen ik hen wees op de volgens mij grote onbekendheid van ‘Bil’ in onze streken, was de voormalig lithograaf en tegenwoordig vormgever niks te beroerd mij enkele productfoto’s mee te geven. Van het reclameblaadje hadden ze helaas geen exemplaren meer liggen, dat hoopte ik die middag nog ergens anders op de kop te tikken.
Van dat laatste is helaas niets meer gekomen, want nadat ik toch nog maar even naar Bommel en Van Dam was geslenterd -ik heb niet voor niets een museum jaarkaart- spoorde ik alweer richting Achterhoek. Museum Van Bommel en Van Dam was toevallig vandaag weer open, nadat Venlo vanaf zaterdag tot en met gisteren uitsluitend voor heel andere beschaving interesse had getoond. Een portret van Sidi El Karchi maakte grote indruk op me en zo werd het vandaag toch nog een beetje een cultureel dagje.
Hieronder zie je wat plaatjes van de genoemde cosmetica met merkwaardige naam. Mocht een van mijn lezeressen of misschien wel lezers erom verlegen zitten, in Venlo volop verkrijgbaar en naar ik verwacht in meer plaatsen ‘sotto i fiumi maggiori’.
Misschien ziet iemand er handel in om deze waar aan de man of vrouw te brengen in het gebied dat men bij ons aanduidt met ‘Biblebelt’. Daar schijnen ze gedurende het hele jaar de hobby uit te oefenen waarvoor deze opmerkelijke koopwaar is verzonnen. “Eenmaal 110” hoor ik iemand bij de kassa van de drogist in Lunteren al schuchter mompelen.