Jazz
Maandag 16 april 2018
Ondanks mijn af en toe haperende geheugen herinner ik me nog haarfijn de eerste kennismaking met jazz: het was in 1959. Samen met een kostschoolvriendje uit Sassenheim bezocht ik een bioscoop in Leiden waar ‘The five Pennies’ werd gedraaid. Danny Kaye vertolkte in een geromantiseerde biografie de rol van jazzmusicus Red Nicols. Ik hoorde voor het eerst Louis Armstrong en wist niet wat me overkwam. Jazz kende ik niet – ik was pas twaalf – en deze voor mij volkomen nieuwe muziek maakte indruk en niet zo’n beetje ook. Thuis in onze horeca-onderneming kwam ik uitsluitend in contact met Duitse schlagers en ‘heimatmuziek’. Ik bediende zondagsochtends de platenwisselaar terwijl ik zat te lezen in de aan de gelagkamer grenzende ‘salon’. Een driekwartliterfles Sisi stond pal naast mijn stoel en via een ingenieus stelsel van in elkaar gestoken rietjes kon ik daar uren mee zoet zijn. Dit boekvermaak met genoemde triviale klanken op de achtergrond was debet aan mijn aanvankelijke ‘muzikale ontwikkeling’.
Daar kwam eensklaps verandering in op die vakantiemiddag in Leiden. Na de voorstelling bestudeerde ik nog geruime tijd de foto’s in de vitrine van het filmtheater. De tronie van Louis Armstrong is moeilijk te vergeten. Danny Kaye, voornamelijk bekend vanwege komische rollen, speelde een jazzmusicus die het in de dertiger jaren moet opnemen tegen een nieuwe muziekstijl die de jeugd meer aansprak, de swing. Volgens mij had de regisseur daar de in de jaren vijftig opkomende rock and roll van gemaakt. Dat zeg ik nu, maar zeker weten, doe ik het niet. Vrienden van zijn dochter konden het duidelijk niet waarderen dat papa tijdens een feestje iets op zijn cornet speelde en deden dat af als ‘ouwelullenmuziek’ avant la lettre. Vaag staat me ook nog bij dat ‘Uncle Satchmo’ de zaak rechtbreide.
De datum van het concert dat ik zo’n tien dagen geleden bezocht, werd me hoogstpersoonlijk ingefluisterd door Jetse, een van de musici op 8 april. Ik had eerder een optreden van hem meegemaakt als duo op 10 maart met Jesse Schilderink op saxofoon en was erg benieuwd hoe hij het zou doen in de band van zijn vader, het Hein de Jong Kwintet. Van jazz krijg ik niet alleen zin in de lente, maar in ongeveer alles. Het is een vorm van ontspanning, net als dansen, dat ook niet strikt noodzakelijk is, maar een heleboel mensen knappen er enorm van op. Terwijl ik uit mijn dak ging bij de muziek, moest ik onwillekeurig weer denken aan het generatieprobleem in de genoemde film: het zaaltje waarin werd opgetreden was geheel gevuld met zestig/zeventigplussers. En daar hoor ik dus ook bij met mijn eenenzeventig jaar. Behalve de twee solerende musici van rond de twintig, zaten er absoluut geen jongeren in het publiek. Op bovenstaand plaatje zie je pianist Jetse.
De gemiddelde leeftijd werd nog wat opgekrikt door zijn opa / vader van de bandleider die die dag de indrukwekkende leeftijd van vijfennegentig jaar bereikte. Op uitnodiging van Hein zong het hele gezelschap een klinkend ‘lang zal hij leven,’ begeleid door pianist / kleinzoon Jetse, met ondersteunend ritme van drummer Jan ter Maat jr.
Jetse de Jong en Jesse Schilderink; kort fragment van hun optreden in Doesburg.
(werkt niet in elke browser)
Zeer swingende zangeres Manon Nijenhuis wist zich uitstekend te handhaven tussen de jazziconen onder wie de absoluut fenomenale Henk Haverhoek op bas. Pianoleeuw Jetse, net als vriendin Manon nog student aan het conservatorium, liet ons kennismaken met zijn veelzijdigheid door aan het vertoonde in zijn uppie nog een schitterende boogiewoogie toe te voegen.
Hoe moet het verder met de wereld waarin het draaien van plaatjes hoger wordt aangeschreven, ja zelfs een beroep is dat huizenhoog beter betaald wordt dan virtuositeit verkregen door talent en jarenlange studie? Toen ik na het weergaloze concert aan pianist Jetse vroeg wat hij in hemelsnaam nog moest leren in zijn afsluitende jaar – hij is derdejaars – antwoordde de, net als zijn vader zeer bescheiden, musicus dat hij zijn hele leven nog moet studeren, “want er is nog zoveel te leren.” Gelukkig wist hij ook te melden dat elders in Nederland best nog jazzclubs en concerten zijn waarbij publiek komt van rond zijn eigen leeftijd. Een hele geruststelling. De voorzitter van de jazzclub verzocht evenwel tijdens zijn slotwoord aan de aanwezigen om tijdens het komende jazzspektakel in ieder geval iemand van onder de veertig mee te brengen. Mij klonk het in de oren alsof de pastoor zich richtte tot zijn laatste parochianen. Weinig hoopvol dus.
Terug naar de muziek. Op het filmpje zie en hoor je de muzikanten om beurten hun zegje doen in de vorm van een solo en deze vorm herhaalde zich een aantal keren tijdens het concert waarin de klanken zich bewogen op ritmes variërend tussen swing en bossa.
Zowel vader als zoon De Jong beschikken over een fenomenaal geheugen en daarop ben ik nog haast jaloerser dan op hun muzikaliteit. De eerste wist na zo’n dertig jaar nog feilloos mijn naam te noemen, én die van mijn dochter, destijds een van zijn eerste vibrafoonleerlingen. Junior speelde vrijwel alle stukken uit zijn hoofd en toonde net als zijn vader hierbij zoveel muzikale techniek dat ik er soms van duizelde.
Hein de Jong Kwintet
• Zang: Manon Nijenhuis
• Vibrafoon: Hein de Jong
• Contrabas: Henk Haverhoek
• Slagwerk: Jan ter Maat jr.
• Piano: Jetse de Jong
‘No more blues’
Een dag later begon ik aan een portret van bassist Henk Haverhoek, die gespeeld heeft met alle ‘jazzgroten’ der aarde. Kun je hier verifiëren.
Ondanks mijn toezegging aan Jetse om zelf ook weer de strijd met de piano aan te gaan, moet ik bekennen dat het tot op heden bij die belofte is gebleven. Ik blijk me meer op mijn gemak te voelen bij het beeldende. Jetse overhandigde me enkele weken geleden wat studieboeken voor piano, maar schilderen is toch anders. Hoe anders kan ik nu niet efficiënt formuleren, maar anders.
‘Henk Haverhoek’; olieverf op doek, 80 x 80 cm.
‘Manon Nijenhuis’ olieverf op doek, 80 x 80 cm.